maandag 15 september 2014

Oom Roelof

Omdat het weer gunstig was en onze hond niet aangaf dat hij naar buiten wilde, besloot ik oom Roelof eens op te zoeken. Van een neef had ik begrepen dat oom momenteel werd verzorgd in een instelling die zich slechts een kwartier fietsen van onze woning bevond. Ik heb toen vaag beloofd hem met een bezoek te vereren. En omdat mijn goede ik al een paar dagen er bij mij inhamerde dat het nu wel eens tijd werd die belofte ten uitvoer te brengen, besteeg ik mijn rijwiel en fietste naar het verpleeghuis.
Terwijl ik mijn fiets in één der daartoe bestemde gleuven zette, zag ik onder de naam van het verpleeghuis een bordje waarop de weg naar de begraafplaats werd gewezen. Ik registreerde bij mezelf dat ik dit wat voorbarig en niet echt tactvol vond, maar besloot er niet verder over na te denken en betrad al gauw, op de eerste verdieping, de huiskamer waar oom in een rolstoel achter een tafel zat.
'Wie bennu eigenlijk?' vroeg oom, mij wat wazig aankijkend.
Ik maakte hem, met behulp van twee generaties familiegeschiedenis, duidelijk wie ik was en zag dat bij oom geen belletje begon te rinkelen. Ik informeerde naar zijn gezondheid.
'Het gaat hard achteruit,' zei oom. 'Ik kan niet goed meer horen en niet goed meer zien. En lopen lukt ook niet meer.'
Hij gaf een zacht klapje op zijn onwillige rechterbeen.
Aan de tafel zat ook een oud vrouwtje. Ze had een boekje van Piggelmee voor zich, waarin ze af en toe mummelend zat te bladeren.
'Kijk, mevrouw De Vries,' zei de aardige verpleegster, 'hier heeft u wat yoghurt met pruimen. Dat is goed voor uw buik. Wel opeten, hoor!'
Het vrouwtje keek trouwhartig op naar de verpleegster, maar raakte verder de yoghurt niet aan.
'Krijgt u nog veel bezoek?' vroeg ik aan oom.
'Ja...' zei hij krakerig. 'Laatst waren meneer en mevrouw Bulthuis hier. Fijne mensen, hoor. Kennu die ook?'
Ach ja - meneer en mevrouw Bulthuis. Ik moest zo'n veertig jaar terug in mijn geheugen. Een oud, wat stoffig echtpaar dat soms bij ons op bezoek kwam. En kinderloos. Ieder kind kreeg daarom van hen maar een reep chocola. Meer dan twintig jaar geleden ben ik nog op de begrafenis van mevrouw Bulthuis geweest. Haar man was al veel eerder gegaan.
'Ik ben altijd trouw naar de kerk geweest...' kraakte oom verder.
Op dat moment kwam een zeer oude man achter een rollator aangeschuifeld, die keek alsof hij zojuist het laatste oordeel had aanschouwd.
'Hoow...hoow...hoow...' bracht hij uit.
'Goedemorgen meneer Lustig!' zei de verpleegster. 'Kom, we gaan in de stoel zitten.'
'Nee...nee...niet in de stoel...' zei meneer Lustig.
Maar de verpleegster geleidde hem al in de richting van een stoel. Nadat meneer Lustig zich, al schreeuwend, in een stoel bij de tafel had genesteld, zei de verpleegster: 'En nu mag u fijn een boterhammetje gaan smeren! Dat kunt u toch nog zelf, hè?'
'Ja...ja...een boterhammetje...' zei meneer Lustig hijgend.
'Mijn moeder had elf kinderen,' ging oom verder. 'Ze wonen overal. In Delfzijl, Winsum, Hoogezand...' En nadat hij even had gezwegen: 'Mijn moeder leeft nog. Ze is nu vierendertig jaar.'
'Hij is af en toe wel wat in de war, hoor,' glimlachte de verpleegster.
'Het eten is hier gratis,' zei oom.
Stilte. Lange stilte. Mevrouw De Vries had intussen een hapje yoghurt genomen, dat haar meeviel. Meneer Lustig had zijn boterhammetje gesmeerd, er al bibberend vruchtenhagel over gestrooid en begon hoorbaar te eten. De verpleegster keek rond, zag dat haar zorgende hand even niet nodig was en besloot zich in te graven in de ochtendkrant.
'Ik word hier iedere ochtend gedoucht,' hernam oom. 'Maar ja, wat wil je ook. Negenentachtig jaar.'
'Dat is fijn voor u,' zei ik. 'Maar het wordt nu echt mijn tijd.'
'Dat gaat zó maar niet!' zei meneer Lustig met volle mond, opeens kwaad.
Ik ben toch maar weggegaan. Maar dat bordje onder de naam van het verpleeghuis - het lijkt me toch beter dat ze dat weghalen.



vrijdag 5 september 2014

Vandaag hebben we Jan Merenga begraven

Afgelopen zondagavond overleed Jan Merenga, bijna zevenenzeventig jaar oud.

Mijn vrouw, die vrijwilligerswerk doet bij De Open Hof, een opvanghuis voor dak- en thuislozen aan de Spilsluizen in Groningen, kreeg afgelopen dinsdag een mailtje waarin zijn overlijden werd vermeld. Heel af en toe liet hij daar namelijk zijn gezicht weleens zien. Maar ook daar vermeed hij al te veel menselijk contact - de enige met wie hij sprak was een andere vrijwilligster, die daar de functie van inkomensbeheerder vervulde. Maar helaas was zij op dit moment met vakantie. Er was een verzoek of er mensen zich vrij konden maken om donderdagochtend naar zijn begrafenis te gaan. Mijn vrouw en ik keken elkaar aan en constateerden, met een mengeling van verbazing en mededogen, dat er toch wel veel eenzamen waren. Hoe was het toch mogelijk dat iemand zo kon sterven? Met vrijwel geen vangnet, in alle eenzaamheid?
Gisteren belde, terwijl ik op het punt stond om onder de douche te gaan, mijn vriend, die pastor is. Hij verricht af en toe ook enige pastorale activiteiten voor De Open Hof en vertelde dat hem het verzoek had bereikt om de uitvaartdienst te leiden. 'Zou jij morgenochtend met mij mee willen gaan?' vroeg hij. 'Niet alleen om Jan de laatste eer te bewijzen, maar ook als morele ondersteuning, want het is de eerste keer dat ik zoiets moet doen.'
In eerste instantie weigerde ik. Ik zou toch eigenlijk op een diaconaal bezoek gaan? En een sollicitatiebrief schrijven? En de boodschappen komen er toch ook niet vanzelf? Maar terwijl ik onder de douche stond, begon mijn geweten steeds meer te knagen. Is het niet je plicht om een dode, ook al kende je hem niet en was hij totaal vereenzaamd, een waardig afscheid te gunnen? De doden begraven - dat is toch één van de werken van barmhartigheid? En dan - het kon geen toeval zijn dat mijn vriend de pastor juist mij daarvoor had gebeld. Ik draaide de doucheknop dicht, schoot mij in mijn kleren, belde direct mijn vriend de pastor en zegde hem toe dat ik er zou zijn.

In de aula van Algemeen Belang aan de Esdoornlaan troffen we elkaar. Het bleek dat Jan wel degelijk ergens had gewoond, want naast twee andere vrijwilligers van De Open Hof waren ook twee genabuurde echtparen komen opdagen, van wie één man af en toe contact had met Jan.
De witte kist werd binnengereden. Er klonk muziek. 'Er rijdt een trein naar niemandsland', 'Ooit zijn wij weer samen' en 'Vaarwel mijn vriend'. En hoewel ik over het algemeen smartlappen verafschuw, merkte ik dat het mij wel degelijk iets deed. Ik keek naar de andere aanwezigen. Ook zij waren licht ontroerd. Mijn vriend de pastor nam het woord. Hij schetste in het kort de levensloop van Jan. Geboren voor de oorlog, een leven dat met idealen begon maar werd stukgeslagen door de realiteit. Hij had zielsveel van zijn ouders gehouden en van zijn twee hondjes. Een tijdje geleden kreeg hij lymfklierkanker, die zich uitzaaide naar de hersenen. Afgelopen zaterdag werd hij door de ambulancebroeders in zijn huis aangetroffen in zijn eigen ontlasting. En zondagavond om kwart voor tien blies hij de laatste adem uit in het UMCG, zonder familie, zonder vrienden, slechts in aanwezigheid van een arts en een verpleegster. Mijn vriend de pastor las ook uit de Bijbel Psalm 139. 'HEER, u kent mij, u doorgrondt mij.' 'U was het die mijn nieren vormde, die mij weefde in de buik van mijn moeder.' 'Leid mij over de weg die eeuwig is.'
De tocht vanaf het gebouw van Algemeen Belang naar begraafplaats Selwerderhof was kort. Slechts acht personen volgden de kist van Jan. Bij het graf sprak mijn vriend de pastor nog de Apostolische Geloofsbelijdenis uit en bad hij het Onze Vader. En daarmee was de plechtigheid ten einde.

Ik weet niet of Jan christen was. Maar ik geloof in een hemel. En ik hoop dat God hem daar op schoot neemt en zegt: 'Kom maar bij mij, Jan. Je leefde in eenzaamheid, maar hier ben je nooit meer alleen.'

Er zal misschien geen steen op het graf van Jan komen. Maar ik hoop dat dit stukje toch iets van een monument mag zijn voor Jan Merenga, geboren 11 september 1937, overleden 31 augustus 2014.

woensdag 2 juli 2014

Kerkelijk jargon (2)

Een columnist (of blogger, of verhaaltjesschrijver, of hoe je het maar noemen wilt) vindt het vanzelfsprekend leuk als zijn stukjes worden gelezen. En als er dan ook nog feedback wordt gegeven, is dat natuurlijk nog mooier. Maar ook eng. Want stel nu eens dat wat hij schrijft wordt afgekraakt. Dan gaat de schrijver meteen aan zichzelf twijfelen. Schrijvers zijn namelijk, dat weet u allemaal uit de interviews en de roddelbladen, uitermate tere zielen, die zich rokend, zuipend en ongewassen een weg door het leven trachten te banen en zeker niet vies zijn van andere, liefst geestverruimende, parafernalia.
Negatieve kritiek, van mensen die niets van het geschrevene begrijpen, kan de schrijver gewoon naast zich neerleggen. De jeugdboekenschrijver Piet Prins zei ooit, naar aanleiding van recensenten die walgden van zijn christelijke boodschap: 'Als je merkt dat ze denigrerend spreken, nou, dan haal je je schouders op en je gaat gewoon door met ademhalen.' En zo is het. Maar met genuanceerde, inhoudelijke kritiek is het vaak anders. Want dat betekent dat de schrijver er iets mee moet doen en dat vergroot de twijfel weer.
Een tijdje geleden kon u hier mijn column lezen onder de titel 'Kerkelijk jargon'. Het ging toen over voor buitenstaanders volslagen onbekende begrippen als 'talstelling', 'hoorders' en 'octavist'. Ik heb daar veel reacties op gehad, die zonder uitzondering positief waren. Het lijkt me, voor de verandering, eens aardig om een aantal van die reacties door te geven.
Ik vond het leuk dat er warempel twee predikanten reageerden. Deze heren, die ik beide ken, zij het de ene wat beter dan de andere, vielen een beetje over mijn opmerking aangaande de kerktitels 'broeders en zusters'. Ik schreef daarover dat het geen bloedband aanduidde en dat wat modernere predikanten dat verbasterden tot 'broers en zussen'. We hebben juist wèl een bloedband door het bloed van Jezus, aldus de predikanten. En over 'broers en zussen' moest ik maar niet al te moeilijk doen. Ja natuurlijk, heren, ik weet dat er een geestelijke bloedband is tussen christenen onderling, maar te mijner verdediging mag ik aanvoeren dat ik in mijn stukje de natuurlijke bloedband bedoelde. En ik doe ook niet moeilijk over 'broers en zussen'. Ik vind alleen de aanduiding 'broeders en zusters' mooier. Maar dat is strikt persoonlijk. En als u zich misschien op de staart getrapt voelt omdat ik u 'modern angehaucht' heb genoemd terwijl u zich in die beschrijving niet herkent - mijn excuses hiervoor.
Wat ik echt prachtig vond, was dat een stuk of wat lezers ook kwamen met andere voorbeelden van in hun ogen kerkelijk jargon. Een familielid van de koude kant uit Zeeuws-Vlaanderen kwam met het woord 'intrededienst'. Inderdaad, dat hoor je buiten de kerk ook nergens, zelfs niet in de militaire wereld. Wat het betekent? Als een predikant in dienst treedt bij een kerkelijke gemeente, doet hij daar, vaak met enig ceremonieel, intrede. Hij wordt dan 'bevestigd'.
Over het 'bevestigen van ambtsdragers' gesproken: een oud-docent Nederlands vond dat maar een rare term. Worden zulke mensen 'bevestigd'? Lopen ze dan eerst los of zo? En moeten ze eerst 'bevestigd' worden, in de betekenis van: ergens aan vastgemaakt? En waarmee? Met touwen soms?
Ik vond dit een prachtig voorbeeld van een term die voor een christen heel gewoon is, maar in de seculiere wereld een heel andere betekenis heeft. Want 'bevestigen' betekent hier gewoon dat de betreffende persoon geïnstalleerd wordt en begint met zijn kerkelijke activiteiten.
Een laatste voorbeeld. Diezelfde oud-docent onder mijn lezers besprak de Bijbeltekst: 'De Zoon heeft het vlees aangenomen'. Een christen weet dat dit slaat op de menswording van Jezus, die ook wel de zoon van God genoemd wordt. Toch vind ik het maar een vreemde uitdrukking, aldus mijn vriend de neerlandicus: 'Ik waan me dan altijd bij de slager...'

woensdag 25 juni 2014

Toiletgebouw

Toen wij de campingbaas belden met de vraag of er op korte termijn nog plaats was, meldde hij dat dat geregeld kon worden, mits we genoegen namen met een plek vlakbij het toiletgebouw. En nadat de caravan geplaatst en de voortent eraan bevestigd was, pakte ik een stoeltje en ging ik er maar eens goed voor zitten. Want er is niets leerzamer dan het observeren van mensen in de noden van het leven, die echter tòch, onafwendbaar, moeten gebeuren.
Want daar zitten, op het gebied van sekse en leeftijd, nog behoorlijke verschillen tussen.
Kinderen gaan er over het algemeen nog het meest onbekommerd mee om. Zij huppelen naar het toiletgebouw, doen wat ze moeten doen en gaan weer verder met wat ze deden. Voor hen is het toiletbezoek slechts een kortstondig intermezzo van hun spel en er wordt niet al te veel aandacht aan besteed.
Bij vrouwen ligt dat toch wat anders. Zij naderen het gebouw wat besmuikter en kijken eerst eens naar de, vooral hygiënische, staat van het toilet. Als het weer achter de rug is doen ze de deur open, kijken weer om zich heen om zich ervan te vergewissen dat de buurvrouw niet ziet dat ze naar de wc zijn geweest en vervolgen dan pas hun weg.
De meeste mannen doen net alsof het hen niks kan schelen. Zij naderen gewoon met een rol in de hand en een 'a man's gotta do what a man's gotta do'-blik in hun ogen. Er zijn echter ook mannen - maar zij vormen een minderheid - die hun zakken volproppen met toiletpapier, zodat niet iedereen kan zien wat ze moeten doen. Dit zijn de mannen die alles opsparen en pas gaan als ze het echt niet meer kunnen uitstellen. Met haastige tred naderen zij het gebouw en na een seconde of tien klinkt er een kakafonie van geluiden door het open bovenraampje.
In het toiletgebouw bevonden zich ook de douches.
Aan de buitenkant had de campingbaas de bordjes 'mannen' en 'vrouwen' opgehangen, zodat vergissen uitgesloten was. Eens in de zoveel tijd kwam hij zelf ook kijken of iedereen zich daaraan hield, daarbij heel bars kijkend om zijn tekort aan lengte te compenseren. En toen een jonge vrouw zich eens vergiste en per ongeluk de mannendouches wilde binnengaan werd ze teruggeroepen en kreeg ze van hem een flinke uitbrander. Bij hem op de camping geen smeerpijperij - dat was wel duidelijk.
Er naderde een echtpaar van in de zeventig. De vrouw was kort en mollig, zoals vrouwen nu eenmaal worden. De man had een grijze kuif en was vrij lang, maar begon al wat gebogen te lopen. Ze waren in het bezit van handdoeken en toilettassen.
De campingbaas had even zijn post verlaten, waarschijnlijk om de post te sorteren, een paaltje in de grond te slaan of iets anders te doen waaraan hij een hekel had.
De vrouw zag de beide bordjes boven de douches. Ze stootte haar man aan en gebaarde ernaar. De man haalde echter zijn schouders op en gezamenlijk betraden ze de douche onder het opschrift 'mannen'.
Er verstreek een kwartier.
Toen kwamen ze samen uit de douche, met natte haren en duidelijk opgefrist. Op dat moment kwam echter ook de campingbaas weer terug.
Verbijsterd keek deze naar het echtpaar. Toen hernam hij zich en riep, terwijl het echtpaar al was doorgelopen: 'Meneer! Mevrouw!'
'Ja?' zei de man, zich omdraaiend.
'Gemengd douchen mag hier niet op de camping! Kijk, er hangen twee bordjes, "mannen" en "vrouwen", ziet u wel?'
Verbluft keek de man de campingbaas aan.
'Maar beste man,' zei hij, 'we gingen alleen maar elkaars ruggen wassen!'
En hij keerde de campingbaas de rug toe en liep weg. Zijn vrouw hobbelde achter hem aan.
Na drie meter draaide hij zich weer om en sprak waardig: 'We hebben vier kinderen en vijftien kleinkinderen. We zijn al zevenenveertig jaar getrouwd. Je denkt toch zeker niet dat wij stiekem iets smerigs gaan doen?'

woensdag 4 juni 2014

Een man

Omdat wij langzamerhand genoeg hadden van de aanblik van zuipende, boerende en kotsende pubers in de binnenstad, besloten wij op Koningsdag uit te wijken naar een mooi dorp ten noorden van de stad Groningen, waar nog een ouderwetse vrijmarkt was. De bijkomende oorzaak was dat een zwager en schoonzus daar een kledingwinkel bezitten en ons hadden gevraagd om een kraam te bemensen, waar ze zelf geen gelegenheid voor hadden omdat de winkel ook open moest blijven. En aangezien neringdoenden de ruggengraat der mensheid zijn en het goed voelt om een ander te helpen, zegden wij toe. Het weer was gunstig en de mensen waren vrolijk. We verkochten af en toe warempel nog een incourant kledingstuk en hadden ook voldoende tijd om eens heerlijk mensen te kijken in de drukke hoofdstraat van het dorp.

Temidden van het publiek ontwaarden wij plotseling een oude man. Hij droeg een kleed over zijn linkerschouder, een grote vuilniszak over zijn rechterschouder en slaagde er ook nog in een vissersstoeltje mee te zeulen. Voetje voor voetje schuifelde hij naderbij. Hij wendde zijn blik naar een plekje van ongeveer twee vierkante meter schuin tegenover onze kraam. Nadat hij daar - eindelijk - was gearriveerd, ontdeed hij zich van zijn bagage en bleef even hijgend en puffend staan, alsof hij zojuist de halve marathon had gelopen.
Mijn vrouw wilde dat ik hem zou helpen, maar aangezien ik net een breedsprakige klant had, lukte het even niet. Ik vroeg me trouwens af of mijn helpende hand zin zou hebben, want sommige mensen willen nooit geholpen worden - die hebben dat op de één of andere manier in zich. De oude man leek mij daar een duidelijk exemplaar van. Wel besloot ik om hem vanuit mijn ooghoeken te blijven volgen, want hij begon mij te fascineren.
De man keek even moedeloos om zich heen en spreidde daarna het kleed uit. Na enig geharrewar lukte het hem ook om het stoeltje uit te klappen. Daarna schudde hij de vuilniszak leeg boven het kleed.
Tot mijn grote verbazing bleek de inhoud van de vuilniszak te bestaan uit zo'n twintig teddyberen, in alle maten, maar wel met hetzelfde uiterlijk. Het waren verreweg de lelijkste beren van het hele universum. De man leek dat ook te beseffen, want hij plantte zijn oude lichaam op het stoeltje, zuchtte eens diep en deed zijn hoofd in zijn handen. Zo bleef hij een kwartier lang zitten - roerloos, als een oudere versie van Al Bundy, de onfortuinlijke schoenenverkoper uit 'Married with Children'.
Hij kreeg dan ook geen enkele klandizie. De mensen bleven niet staan om even te kijken - ze negeerden hem en zijn teddyberen gewoon. Inmiddels had de man zijn handen voor zijn gezicht weggedaan en keek hij somber voor zich uit. Inwendig vervloekte hij zichzelf, het dorp, het weer en de hele wereld - dat was wel duidelijk. En dan óók nog die teddyberen.
Terwijl ik mezelf afvroeg wat een man van in de zeventig in vredesnaam met teddyberen moest, maakte zich plotseling uit het publiek een mooi, blond, ongeveer zeventienjarig meisje los en stapte naar zijn kraam. Ze bleef even staan om de teddyberen te bekijken.
De man fleurde helemaal op. Zijn gelaat kreeg opeens een uitdrukking die bij het stralende weer paste en hij begon rap met het meisje te praten, daarbij wijzend naar de teddyberen. Het meisje, dat gezegend was met een wervend uiterlijk, knikte af en toe. Daardoor aangemoedigd ging de man verder met het aanprijzen van zijn waar. Hij zag het helemaal zitten, dat was wel duidelijk. Hij zag haar ook als zijn laatste redding - wie weet kon hij haar één van die vervloekte teddyberen verkopen. Maar dat was niet zijn hoofddoel - hij genoot van de aandacht die hij kreeg. Want dat was voor de eerste keer vandaag - dus hij moest eruit halen wat erin zat.
Het meisje luisterde gereserveerd naar zijn gebazel. Toen de man was uitgepraat, pakte ze een teddybeer, rook er even aan, zette de teddybeer weer terug, draaide de man en zijn kraam de rug toe en liep weer verder.
De man keek haar na, treuriger dan ooit tevoren. Toen gaf hij het op - hij pakte zijn teddyberen weer in, rolde het kleed op, klapte het stoeltje in, laadde alles op zijn lichaam en liep weg.
Langzaam loste hij op in de menigte.

woensdag 14 mei 2014

Foto

Joop. - Jóóp! - Joohóóp! - Waar zat je nou? - Nou, omdat ik even wil dat je gaat zitten, want dan kan ik een foto van je maken. - Voor op LinkedIn. En niet alleen voor op LinkedIn, maar ook wel voor op Facebook of zo. - Ja, kom op, wees nou eerlijk, die ouwe foto, dat kan toch echt niet meer? - Hallo! Je staat daar half in je nakie op de foto! - Nou goed dan, maar het blijft geen gezicht, een lange zwembroek met een polo. Zullen ze leuk vinden, al die directeuren die op LinkedIn jouw profiel bekijken! Dat staat toch niet professioneel? - Nou, ik vind van niet. Maar ga nou effe zitten, want anders zijn we morgenochtend nog niet klaar. En ik weet niet hoe het met jou zit, maar ik kan mijn tijd wel beter gebruiken. - Zo ja. Daar gaat 'ie dan.

(Klik)

Nou, dat lijkt dus nergens naar. - Waarom? Kun je nou niet eens lachen of zo op een foto? - Nou, kijk hier dan maar effe terug. Zó zie je er dus uit als je je gezicht in zo'n serieuze plooi houdt! Dat is toch geen porem? - Nee, een béétje serieus mag wel, maar dan hoef je nog niet zó te kijken! Je ziet eruit alsof je alle leed van de hele wereld op je schouders hebt genomen! - Nou, probéér dan in ieder geval een beetje te lachen! Maar goed, ik doe het wel effe opnieuw. Je schijnt te denken dat ik alle tijd van de wereld heb. - Nou, dat is dan niet zo! Goed. Gaat 'ie weer. En làchen maar!

(Klik)

Kom op Joop! Ik had het over làchen, ja? - Nee, dat is geen lachen wat jij doet, dat is gewoon je mondhoeken wat naar boven trekken! En je rechterwang ging zelfs mee! Ik kijk hem effe terug. - Bah, wat een grijns! Je lijkt Atilla de Hun wel, maar dan op één van z'n slechte dagen. - Ja, dat maakt mij dus niet uit dat jij zegt dat hij alleen maar slechte dagen had! Jij moet eens een normale lach proberen uit te zenden. Ik heb wel wat beters te doen. - Probeer dan gewoon eens een ópen, volle lach en denk effe aan iets leuks. Aan onze trouwdag bijvoorbeeld, dat was een leuke dag, behalve toen die oom van jou met z'n dronken hersens een liedje probeerde te zingen. - Nee, dat was jouw oom, niet de mijne. - Ach, wat maakt dat nou verder ook uit! Hou nou gewoon je mond dicht, anders raak ik uit m'n concentratie. Mijn tijd is ook beperkt. OK, lachen dus. Dan neem ik nu effe een paar foto's achter mekaar. Lachen! Làchen!

(Klik) (Klik) (Klikkerdeklik)

Wacht effe, ik weet al wat het is. Het is je shirt. - Nou, ik vind het gewoon een lelijk shirt. Moet je kijken zeg, een V-hals en alle borsthaar van jou is te zien. Alle vijf de sprieten! Haha! Effe een geintje tussendoor. Het leven is toch al zo moeilijk. Ga je nou maar effe omkleden dan. - Nou, gewoon, een overhemd of zo. -
Ben je daar nou al? Wat? Een stròpdas? Het is een foto voor op LinkedIn, geen begrafenis! Doe dat ding alsjeblieft af! -
Wat zeg je? Naar een echte fotograaf? Dat zul je toch wel zeker uit je kop laten! - Nou, da's hartstikke duur! En die foto's zijn zo algemeen, zo massaal, zo onpersoonlijk. Kijk, ik maak tenminste persóónlijke foto's. Daar kan geen professionele fotograaf tegenop. -
Wàt? Een fotograaf zit ook niet zo te zeuren, zeg je? Vind je dat ik zeur? - Welnee man, ik zeur niet! Ik geef aanwijzingen, dat is heel wat anders. En wees maar blij , want als ik er niet was, was er al helemaal niks van jou terechtgekomen, jochie! Dus ik zal maar niet zo'n grote mond hebben als ik jou was! -
Eh, Joop? Waar ga je heen? - Joop?

dinsdag 15 april 2014

Achtergrondgeluiden

Het begon allemaal met een telefoontje van mijn broer, die ergens in den lande wat rommelt in de plaatselijke politiek. Omdat het net verkiezingstijd was, klonk zijn stem wat schor.
'Zeg moet je eens luisteren,' zei hij, alsof hij een zaal vol stemvee toesprak, 'ik heb jouw naam even doorgegeven aan een vriend van mij.'
'Leuk,' zei ik, na een korte aarzeling.
'Ja leuk,' zei hij vermoeid. 'Je hebt toch ooit eens een cd-rom ingesproken? Die vriend van mij werkt bij een productiebureau en ze hebben stemmen nodig. Het gaat om het inspreken van één of andere film; ik weet het eigenlijk niet. Maar ze hebben allerlei stemmen nodig, zelfs van mensen die al wat ouder zijn.'
'Kijk eens aan,' zei ik. Ik voelde mij licht geprikkeld.
'Maar je moet dan wel even met dat productiebureau contact opnemen,' ging hij verder. 'Ik heb je een mailtje gestuurd met het adres.'
Nadat ik hem en zijn partij veel succes had gewenst, legde ik de telefoon neer en nam, na de mail te hebben geopend, contact op met het bureau. Korte tijd later kreeg ik een mail terug waarin stond dat ik mij op een vrijdagochtend ergens in Amsterdam moest melden.

We waren met vier mannen en drie vrouwen. Nadat we een formulier hadden ondertekend waarin geloof ik stond dat we van allerlei rechten afzagen, werden we een studio binnengeleid waarin een stuk of wat microfoons als tentakels naar ons waren uitgestrekt.
Wat we daar moesten doen geef ik graag door, want het boeide me in hoge mate.
Als je weleens naar een speelfilm kijkt zie je soms mensen bij elkaar staan en met elkaar praten. Soms hoor je ook flarden van het gesprek. Of je ziet mensen in paniek voorbijrennen en hoort een paar luide gillen. Tot nu toe dacht ik altijd dat het gewoon de omgevingsgeluiden waren, die werden opgenomen op die locatie en die wij in de film te horen kregen.
Niets is echter minder waar.
Geloof het of niet, maar alle achtergrondgeluiden worden in de studio opgenomen. En tot mijn verbazing - ik wist het van tevoren niet - waren wij degenen die de geluiden gingen verzorgen.
Als er bijvoorbeeld een kerkplein vol pratende mensen te zien was moesten wij een paar minuten lang gewoon met elkaar praten en dat werd dan opgenomen. Als er iemand gearresteerd werd wees de regisseur één persoon aan die dan even iets moest zeggen, waarvan hij dacht dat die arrestant dat zou zeggen. En als er een scène was in een schuilkelder en er vielen allemaal bommen, moesten wij angstige geluiden maken. En het werd allemaal opgenomen.
Ik moet zeggen: ik vond het fascinerend, niet alleen om dit werk te doen, maar ook om te ontdekken hoe we eigenlijk flink bij de neus worden genomen.

Als je de film wilt zien: de film heet 'Oorlogsgeheimen', is gebaseerd op een boek van Jacques Vriens en komt in de zomer van 2014 uit. En als je soms iemand hoort kreunen van angst in een schuilkelder: grote kans dat ik dat ben. Het leverde mij een vergoeding van mijn reiskosten op en een uitnodiging voor de pre-screening. Op beide zaken wacht ik nog.